Pagina's

zaterdag 15 oktober 2011

Maak van Europa een flex-staat door invoering van een schaalbaar paspoort

Aan de bron van de huidige Euro-crisis ligt een identiteitscrisis. De reden dat er in 1992 wel gekozen is voor een economische  en monetaire unie maar niet voor een politieke unie was de gebrekkige Europese identiteit. Omdat de Europese lidstaten vooral naar zichzelf keken, kon vervolgens vanaf 2000 een gevaarlijke luchtbel ontstaan van ongefundeerde ‘financiele verplichtingen’, die nu op springen staat. Voor de oplossing van de euro-crisis lijken er slechts twee alternatieven: minder Europa of meer Europa. Kiezen we voor meer Europa dan zal het vraagstuk van de Europese identiteit opnieuw op de agenda komen.
Identiteit is een complex begrip. Een burger heeft vele, uitgesproken en onuitgesproken identiteiten: ‘Ik ben een Nederlandse burger, Ik ben een Amsterdammer, ik kom uit een arbeidersgezin, ik stem D66, ik ben een filosoof’ dragen allemaal bij aan mijn identiteit. In de politieke praktijk is het een stuk simpeler: Ik heb de Nederlandse identiteit, omdat ik een Nederlands paspoort heb. Waarom passen we dat principe niet toe op de Europese identiteit: Ik ben Europeaan omdat ik een Europees paspoort heb. Maar dan wel zo dat het Europese paspoort niet meer inclusief, zoals nog bij de verworpen grondwet van Europa, aan maar tegengesteld is aan het nationale paspoort!
Populusten spelen graag de kaart van de nationale identiteit en schrappen alles wat de nationale identiteit verwatert of in gevaar brengt: dus geen dubbele paspoorten, geen Europa, geen islam, geen immigratie, geen geld voor Griekenland. Het is zo helder als glas, en het is moeilijk een goed verweer te hebben omdat de alternatieve kaart van de Europese identiteit en solidariteit zo vaag en onzeker is. Zelfs uitgesproken Europeanen zoals Verhofstadt, komen nauwelijks verder dan het recht op stemmen op politici van andere lidstaten. Daarom is het absoluut noodzakelijk dat er nieuwe ruimte wordt gecreeerd voor een Europese identiteit. Een exclusief Europees paspoort schept niet alleen de basis voor zo’n identiteit maar schept ook een echte Europese burger.  
Nationaal en Europees paspoort gaan dus niet samen. Maar hoe kan dat praktisch vorm worden gegeven? De Nederlandse discussie rondom het dubbele paspoort was goed beschouwd, een oneigenlijke discussie. Het hebben van een dubbel paspoort (Veldhuijzen, Abouthaleb e.a.) heeft namelijik helemaal niets van doen met een dubbele loyaliteit, zoals Wilders verkondigde, maar alles met schaalvergroting van identiteit. Het zou dus logischer geweest zijn als de PVV had gepleit voor invoering van een schaalbaar paspoort dat de individuele identiteit exclusief verbindt met schaal van bestuur.  Burgers die zich meer thuisvoelen bij de Europese dan de Nederlandse identiteit moeten hun nationale paspoort kunnen vervangen, beter gezegd, kunnen ‘opschalen’ naar een Europees paspoort. En het omgekeerde kan ook:  Belgische burgers, bijvoorbeeld, die de eigen Vlaamse identeit willen onderstrepen moeten het Belgische paspoort kunnen ‘neerschalen’ naar de bestuurseenheid van Vlaanderen.
Van essentieel belang is dat een verandering van identiteit zich op een of andere wijze in een bestuurlijke hervorming kan vertalen. Dat is geen vanzelfsprekendheid. Een van de kernproblemen van onze democratieen is de taaiheid waarmee bestuurlijke hervormingen worden doorgevoerd. De reden hiervan is dat besturen maar heel moeilijk in staat zijn zichzelf te veranderen. Niet alleen zagen zittende politici zelden hun eigen stoelpoten af, maar er geldt ook dat de  dominantie van de ‘oude’ identiteit veranderingen onmogelijk maakt. Het is alleen mogelijk als (in een referendum) een grote meerderheid van de bevolking zich uitspreekt voor een verandering van identiteit/staatshervorming.  Hier is sprake van een ernstige weeffout in de werking van de democratie. Als het om bestuurlijke hervormingen gaat is elke democratie een gevangene van zichzelf. Met behulp van een schaalbaar paspoort kan deze fout worden en opgeheven en kan de impasse rondom bestuurlijke vernieuwing worden doorbroken.  

Dat werkt als volgt: In het begin, als maar een enkeling zijn paspoort op- of neerschaalt zal er weinig veranderen in de bestuurlijke verhoudingen. De oude (bron)staten hebben de plicht de burgers van de nieuwe ‘staten’ dezelfde rechten en plichten te geven als hun eigen burgers zolang er niet voldoende mensen zijn om die staten een eigen bestuurlijke structuur en inhoud te geven. Maar als de groep ‘overstappers’ groot genoeg is om eigen kandidaten voor een eigen bestuur naar voren te schuiven zal er ‘automatisch’ een bestuurlijke hervorming in gang worden gezet. Aan het schaalbare paspoort is actief en passief kiesrecht gekoppeld. Zodra men van ‘schaal’ wisselt en er een bestuur bestaat/ontstaat, wisselt ook het kiesrecht. De nieuwe burgers kiezen eigen vertegenwoordigers voor eigen besturen. De oude staat en de nieuwe gevormde staat zullen vervolgens moeten gaan onderhandelen over taakverdeling en taakverschuiving.
Een actueel voorbeeld is de bestuurscrisis in Belgie: Nieuwe verkiezingen lossen niets op, want mensen stemmen grosso modo weer hetzelfde als voorheen. Ook een referendum lost niets op. Het herbevestigt de politieke krachtsverhoudingen in het land, maar geeft geen oplossing hoe de impasse te doorbreken. Een introductie van een schaalbaar paspoort kan dat wel. Indien het Belgisch paspoort schaalbaar wordt, kan elke Belg zelf kiezen, of hij of zij zijn Belgisch paspoort aanhoudt of neerschaalt naar een Vlaams of Waals paspoort zijn; Belgen die zich meer thuis voelen in Europa dan in België kunnen ook hun paspoort opschalen naar een Europees paspoort.  De gevolgen van op- en neerschalen zijn onmiddellijk zichtbaar in de ‘machtspositie’ van de reeds aanwezige bestuursschalen, omdat passief en actief kiesrecht meteen mee verhuizen omdat alle relevante bestuursorganen reeds bestaan. Iemand die kiest voor een Vlaams paspoort stemt voortaan op Vlaamse kandidaten voor een Vlaams bestuur. Deze burger stemt niet meer voor de samenstelling van het federale parlement. Daarvoor in plaats zullen in het federale parlement een aantal zetels gereserveerd moeten worden voor districtsvertegenwoordigers vanuit Vlaanderen en de andere gewesten. Het resultaat is dat niet meer politici van het Belgische parlement met elkaar onderhandelen maar de bestuursschalen zelf met elkaar onderhandelen. Dat werkt vele malen effectiever omdat de scheiding van de geesten een gegeven is.

Een schaalbaar paspoort  is uiteraard vloeken in de kerk van de 200 natie-staten waarin de wereld nu is verdeeld. Die willen ‘hun’ burgers niet verliezen, ze vrezen bestuurlijke chaos en machtsverlies. Het lijkt ondenkbaar dat de dominantie natie-staten hun eigen burgers het recht van identiteitswisselling  zullen meegeven. Maar juist dat geeft te denken: Is de nationaliteit niet inmiddels een gevangenis geworden? Wordt het niet tijd dat we die gevangenis afschaffen? Geef mensen die dat willen, de ruimte om de (nationale) identiteit te verruilen voor een lagere of hogere identeit. Laat 1000 nieuwe staten/identiteiten bloeien van allerlei schaal, om te beginnen in….. Europa. 
De vrees dat Europese natie-staten abrupt zullen ‘leeglopen’ is ongegrond. Daarvoor zijn de nationale identiteiten in Europa te stevig verankerd. Bovendien geldt dat het ‘verlies’ van een burger tegelijkerijd ‘winst’ van identiteit is. De ‘achterblijvers’ worden identitatief homogener en dus sterker. Dat maakt bestuur effectiever. Daar staat weer tegenvoer dat de natie-staten te maken krijgen met een groot pallet van nieuwe of gewijzigde bestuurlijke staats-instiuties (een niet-nationaal Europa, Baskenland? Beieren? Schotland?, Een Amsterdamse stadstaat? wie zal het zeggen?). Er ontstaat een heel nieuwe krachtenspel dat de huidige Europese orde in beweging brengt. En dat is winst, niet alleen voor Europa maar ook voor de natie-staten. Bewegelijkheid en flexibiliteit is namelijk essentieel om bestuurlijke veranderingen te kunnen doorvoeren zonder geweld en burgeroorlogen (zoals op de Balkan). Het toekomstige Europa wordt geen superstaat waarin geforceerd nationale identiteiten ‘verdwijnen’ omdat ze souvereiniteit moeten overdragen maar een flex-staat, een systeem van grote en kleine staten die gemeenschappelijk taken uitvoeren, die bovendien in hun bestaansrecht direct afhankelijk zijn van de burger omdat de schaalvoorkeur van de burgers bepalen welke institutie macht krijgen.

Het unieke van deze europese flex-staat is dat brugers verbonden met die verschillende identiteitenen en besturen ‘door elkaar en met elkaar leven’ en toch sterker van identiteit worden. Burgers van de Amsterdamse stadsstaat, de Nederlandse Staat, en de Europese staat wonen naast elkaar in dezelfde straat en toch is elk verbonden in een eigen ‘identiteitsgroep’ met eigen bestuurlijke aspecten. Omdat het schaalbare de koppeling met een ‘eigen’ grondgebied (blut und boden) loslaat zijn er geen volksverhuizingen meer nodig (Balkan). De formatie van een regering gaat sneller omdat intern minder tegenstellingen zijn. Maar de keerzijde dat er extern, met andere staten moet worden opgetrokken in uitvoering van overheidstaken. Uiteraard is dit niet iets van vandaag of morgen maar het is wel van groot belang. Wil het toekomstig europa niet sterven in pragmatiek en financieel gesteggel dan is een diepere ideele ondergrond absoluut noodzakelijke.

vrijdag 9 september 2011

Open brief aan progressieven

Progressieven, waar is uw visie op de crises van vandaag? Het is niet voldoende om de boel alleen maar bij elkaar te houden? Waar is uw ideologische ambitie? Hoe moet de solidariteit en gemeenschapszin worden behouden in een mondiale wereld? Een derde weg? Waar is die? Natuurlijk, het linkse denken zit in een duivels dilemma. De burgers zijn de incompetente overheid zat. Dan kan je niet met een verhaal van méér overheid aankomen. Natuurlijk, we zitten een mondiale concurrentiestrijd om het behoud van arbeid en kapitaal, dan kan je de economie niet aan banden leggen. Natuurlijk de burger wil vrijheid, dan kan je moeilijk met gelijkheid aan komen. Moeten we ons dan maar neerleggen bij het feit dat de samenleving niet maakbaar is? Nee. Alles in de samenleving is gemaakt. De samenleving is niets anders dan maakbaarheid. Het probleem is niet de maakbaarheid, het is de ideeënloosheid. Of misschien moet ik zeggen dat ideeëneenzijdigheid. Alles wordt geregeerd door het ‘ik’ en het eigenbelang. Ideologieën en religies zijn dood, het eigenbelang, door de markt op een troon gezet, bepaalt het denken over de samenleving.
Het kan anders. Durf te denken over de verhoudingen tussen markt en overheid zonder taboes en beperkingen. Ja, communisme is in de praktijk totalitair geworden, maar dat wil nog niet zeggen dat je niet over het idee van een sterke overheid mag na denken. Wat nodig is, dat markt, overheid en individu weer in gelijke verhoudingen tot elkaar komen te staan. Ze moeten ‘gelijk sterk’ worden, ze moeten elkaar in evenwicht houden. Dan gaat het niet om een aftrekpost of een extra bezuiniging of belasting, maar om een herdefiniëren en een complete herstructurering van de samenleving. Evenwicht schep je door de overheid het fundament te laten vormen, de basisbouw, door de vrije markt daar boven op te enten en het egoïsme van mensen houd je in toom door het relatievermogen van mensen te vergroten en nieuwe bindingsvormen te ontwikkelen.
Wat zijn de hoofdlijnen van de visie van de Relatiepartij?
Het sleutelwoord is participatie. De arbeidsmarkt moet socialer, eerlijker en rechtvaardiger worden. De overheid moet hier de basisnorm bepalen. De markt zorgt voor de beweging. Alle reguliere betaalde arbeid gaat op de bon: iedereen ontvangt voortaan periodiek een volume arbeidstijd: dat zijn arbeidsrechten (cq plichten). De markt wordt gebruikt om vrijheid en verandering van arbeid te stimuleren door arbeidsrechten (op een beurs) te verkopen of te kopen. De arbeidsrechten vertegenwoordigen het hart van een nieuwe solidariteit waarin insiders opschuiven ten gunste van outsiders, werkgevers minder productieve krachten zullen gaan aanstellen, en de politiek serieus participatiebeleid ontwikkeld.
De sociale zekerheid kan nu eenvoudig worden: De overheid legt de basis: een algemeen Basinkomen voor het leven in ruil voor het verrichten van arbeid in het leven. Alle bovenminimale inkomenszekerheid wordt aan de markt overgelaten. Het huidige loon wordt dus opgesplitst in een overheidsgebonden niet-competatief basisinkomen en een marktinkomen op basis van competenties en prestatie. Dit zal de variatie aan arbeidsrelaties vergroten, keuzemogelijkheden groter maken.
Om arbeidsrechten en basisinkomen kracht bij de zetten moet een compleet nieuw belastingstelsel komen. Door de afschaffing van de loonbelasting zal een explosie van arbeidsrelatie plaatsvinden omdat verschillen tussen zwart, wit en vrijwilligerswerk vervallen of klein worden. De vennootschapsbelasting wordt afgeschaft omdat we niet langer belasting op inkomen/winst willen leggen maar op de duurzame en sociale kenmerken van de bedrijfstakken van een economie. Er komt daarvoor een nieuwe profielbelasting voor bedrijven die voor elke bedrijfstak verschillende belastingpercentages aan verschillende componenten van de jaarrekening koppelt. Sociaal en milieubeleid wordt voortaan fiscaal gestuurd.
Ook het onderwijs kunnen we drastisch herstructureren op met basis=overheid/markt=bovenbouw model. De overheid garandeert het basisonderwijs tot en met 16 jaar. Daarboven is het onderwijs een markt. Iedere burger ontvangt niet-verhandelbare leerrechten waarvoor scholen bij instroom een budget ontvangen. Onafhankelijke toetsinstellingen toetsen de uistroom aan de hand van de door de overheid opgestelde competentie-vereisten. Bij het behalen van scholingspunten of examens ontvangen de marktscholen het daaraan gekoppeld budget. Daardoor kunnen marktscholen op kwaliteit worden beoordeeld. Daarnaast mogen marktscholen zelf in alle vrijheid schoolgeld heffen. Het resultaat is een zeer dynamische onderwijswereld die de beste docenten en studenten boven laat drijven en het aantal scholingsrelaties explosief zal laten groeien.
De zorg sluit aan bij het basisinkomen. De overheid levert een basispakket in de zorg, de markt doet de bovenminimale zorg (en verzekeringen). Daarnaast zullen de zorgbedrijven een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor elke ‘dienst/product’ uit de basiszorg moeten heffen. Dat is niet alleen noodzakelijk om kostenbewustwording te stimuleren, maar ook om de ‘zorgrelatie’ te profileren. Niets is voor niets. De prijs van de bovenzorg producten mogen zorgbedrijven zelf bepalen.
Tot slot, de woningmarkt. Het uitgangspunt moet zijn dat de afweging om te huren of te kopen moet financieel neutraal moet zien. Ik zie geen reden om woningbezit dan wel huur extra te stimuleren. Hypotheekrenteaftrek en huursubsidie worden afgeschaft en deels overgeheveld naar een woonfonds. Woonbedrijven mogen gezinsinkomensafhankelijke huren vragen, mogen woningen verkopen en kopen. De overheid zorgt via het woonfonds waar bedrijven beroep op kunnen doen voor de toegankelijkheid en de bewegelijkheid van de woningmarkt. Nauw verbonden aan de woningmarkt is de herstructurering van de banksector. Er zullen overheidsbanken en marktbanken zijn. De overheidsbanken mogen hypotheken verstrekken. De marktbanken niet. Het deposito-garantiestelsel wordt afgeschaft. De overheidsbank garandeert uw geld voor100%, de marktbanken mogen dat helemaal zelf uitzoeken. En marktbanken worden niet meer gered als ze failliet gaan.
Onmogelijk? Nee. Idealistisch? Ja. Politiek haalbaar? Nee. Maakbaar?  Ja.  Realisatie?  Via een nieuwe politieke en ideologische beweging in de wereld. Iedereen die wil meewerken aan een programma nodig is uit deel te nemen aan. Ga naar www.relatiepartij.eu.


zaterdag 20 augustus 2011

Inkomenspolitiek of participatiepolitiek?

Er is iets vreemds met onze samenleving aan de hand. Al decennia lang propageert de politiek de arbeidsparticipatie als het belangrijkste agendapunt voor een gezonde samenleving. Van het ‘werk, werk, werk’ van het kabinet Kok tot aan Balkenendes motto 'Meedoen, meer werk, minder regels', het gaat steeds om hetzelfde: gij zult werken voor de kost.
Paradoxaal genoeg hebben de grootste beleidswijzigingen van de afgelopen jaren helemaal niets met participatiebeleid te maken. Het zijn meestal maatregelen die vallen onder inkomensbeleid. De roep om participatie wordt meestal vertaald naar aanpassingen in de sociale zekerheid, voornamelijk in hoogte en duur van uitkeringen.
Daar waar wel sprake was van participatiebeleid (trajectbegeleiding, banenplannen, Melkertbanen, participatiebanen, bonusmalus, recht op deeltijd werk, flexibilisering) gaat het vaak om ad hoc beleid gericht op specifieke doelgroepen, zoals minderheden, gehandicapten, langdurig werklozen. Dit doelgroepgerichte participatiebeleid mislukt veelal omdat het bedrijfsleven er niets in ziet of omdat de zittende werknemers er niets in zien. Maar de belangrijkste oorzaak voor het mislukken is mijns inziens dat de overheid de participatie feitelijk niet voldoende serieus aanpakt. Het is eigenlijk rommelen in de marge. Initiatief op initiatief. Project op project. Geen structurele aanpak. Het blikveld is alleen gericht op de mensen met een vlekje, op de ‘outsiders’. Het lijkt er toch op dat bij de overheid stiekem de gedachte leeft dat als de economie weer aantrekt…. dan lost de werkloosheid vanzelf op kunnen die regelingen wel weer worden afgeschaft.
Het inkomensbeleid echter wordt wel serieus ter hand genomen. Onder het mom van ‘meer participatie’ is het inkomen van velen verschraald zonder dat daar iets tegenover staat. Maar het is nog erger: door globalisering, de Europese eenheid, de grenzen aan het milieu de multiculturalisering, privatiseringen en schaalvergrotingen zullen zekerheden op arbeidsparticipatie alleen nog maar afnemen.

Het is daarom hoog tijd om de schizofrene beleid om te gooien en eens te gaan denken aan echt participatiebeleid. Willen de Europese samenlevingen de komende woelige decennia doorstaan dan is er uiteindelijk maar een weg te gaan: inkomenspolitiek verruilen voor participatiepolitiek met een algemeen participatiebeleid. Dat vraagt om radicale veranderingen in de structuur van onze samenleving.
Participatiepolitiek begint met een principieel uitgangspunt. Iedereen heeft recht op arbeidsparticipatie.  Wie is het daar niet mee eens? Maar ik wil dit ‘hard maken’ door dit principe in kwantitatieve arbeidsrechten om te zetten. Dat betekent concreet dat elke burger (ouder dam 18) van de overheid periodiek een x aantal uren arbeidsrechten. Dit zijn ‘harde’ uren. Ze staan garant voor werk. En ze zijn een plicht tot werk.
Daar moet ik wel meteen een tweede element aan toevoegen: een evenredige verdeling van arbeidsrechten is weliswaar zeer rechtvaardig maar tegelijkertijd ook zeer rigide. Er zijn grote verschillen in arbeidsparticipatie die sterk afhangen van individuele situaties. Deze verschillen kunnen en moeten niet worden weggepoetst, ze moeten alleen beter in samenhang worden gebracht en dat gebeurt door een nieuwe ‘markt’ te scheppen: burgers mogen hun individuele arbeidsrechten onderling verhandelen.
Arbeidsrechten vertegenwoordigen dus op twee manieren een waarde: ze staan voor een arbeidsinkomen wanneer de burger (al dan niet met hulp van de overheid) zijn arbeidsrecht ‘verzilverd’ in concreet werk, maar arbeidsrechten zelf hebben ook een marktwaarde die natuurlijk direct afhangt van vraag en aanbod van arbeid(stijd) en indirect sterk bepaald wordt door de waarde van x.

Het is nodig (en mogelijk) de complete samenleving te herstructureren met deze twee kernelementen van een algemeen participatiebeleid als centraal uitgangspunt. Dit participatiebeleid kan de functies overnemen die nu nog hoofdzakelijk aan inkomensbeleid zijn gekoppeld: solidariteit en inkomensgarantie krijgen natuurlijk wel een heel nieuw gezicht in dit ontwerp. De uitwerking naar een nieuw model kan in oneindige variaties worden gemaakt, maar een consistent systeem bevat steeds hetzelfde hoofdlijnen:
-          een nauwkeurige registratie van alle gewerkte uren bij werknemers en werkgevers.
-          individuele arbeidsrechten storten op een persoonlijke arbeidstijdsrekening. Bij elke gewerkte uur die rekening (automatisch) debiteren,
-          De sociale zekerheid reorganiseren naar basisinkomen (van overheid) plus bovenminimale zekerheid (markt en/of overheid) . Arbeidsrecht en basisinkomen verbinden,
-          Om arbeidsmobiliteit te verhogen moeten belastingen aan de kant van de werknemer verdwijnen. Bijvoorbeeld door afschaffing loonbelasting en inkomensafhankelijke subsidies,
-          De belastingdruk moet voortaan direct op de economie zelf (de werkgevers) liggen. Bijvoorbeeld een belastingprofiel per bedrijfssector per kostensoort en/of inkomstensoort,
-          Participatiedoelstellingen aansturen via nieuw belastingsstelsel voor werkgevers,
-          actief participatiebeleid naar burgers die onvoldoende werken (= hun arbeidsrechten niet opmaken),
-          de omvang van de hoeveelheid informeel werk (dus werk dat niet geregistreerd is en dus niet ten laste van de arbeidsrechten van een persoon gaan) kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld door via aftrekposten in het belastingsstel formeel werk veel goedkoper te maken dan informeel werk.

Een discussie over de uitwerking is verleidelijk maar niet aan de orde. Het gaat om de twee centrale uitgangspunten van het nieuwe participatiebeleid. Dit zijn echte issues. De arbeidsrechten vertegenwoordigen het hart van een nieuwe solidariteit. Zijn insiders bereid in te dikken als er veel outsiders zijn? Zijn werkgevers bereid tot aanstelling van minder productieve krachten? En is de politiek bereid het zo gewenste participatie-ideaal ook via serieus participatiebeleid de politieke agenda te zetten?
Het is ook een vraag naar de relatie tussen overheid en markt, tussen politiek bestuur en economisch bestuur. In de huidige samenleving lijkt de overheid/politiek de markteconomie slaafs te volgen. De overheid zelf trekt zich terug. Maar zou het niet zo moeten zijn dat de economie de samenleving volgt?
Deze vragen zouden allemaal met ‘ja’ beantwoord moeten worden, want het alternatief, voortgaan op de weg die we nu gaan, is weinig aanlokkelijk: een samenleving met een hardnekkige groeiende tweedeling, intolerant, onveilig, gericht op eigenbelang. En op den duur ook catastrofaal: de economie houdt (door zijn aard) onvoldoende rekening met de grenzen van het milieu.

24 januari 2006

zondag 14 augustus 2011

De zekerheid van het geloof



Swaab vraagt zich (op www.joop.nl)  af waarom zoveel mensen religieus zijn. In zijn antwoord verengt hij religie tot spiritualiteit. “Religie is de lokale invulling van onze spirituele gevoelens.” Dat lijkt me onjuist. Veel mensen zijn religieus zonder enige spirituele ervaring. Spirituele ervaringen is voor sommigen de opmaat naar religie, maar voor de grote meerderheid heeft religie niets te maken met chemische boodschappers zoals serotonine, met een God Gene (2004) of met waanvoorstellingen (Dawkins), maar alles met de onzekerheid van het bestaan en de wijze hoe de menselijke hersenen daarmee omgaan. Onze hersenen hebben twee kerntaken: vastleggen en handelen. Dat vastleggen is ongeclausuleerd en onvoorwaardelijk. Alles wordt zonder discussie opgeslagen.


Deze ongeclausuleerde opslag is onderdeel van menswording en is met name in de kinderjaren van vitaal belang. Voordat een kind een trap kan oplopen zijn moeten de hersenen eerst geprogrammeerd worden met die vaardigheid. Dat is een proces, letterlijk, van vallen en opstaan. Uiteindelijke vertrouwen we blindelings op het ‘hersencircuit voor traplopen’. Sterker nog, als we het programma gaan ‘bevragen’, als we er over gaan nadenken, is het risico groot dat we van de trap af vallen. De programmering van religie, cultuur, emoties en het zelfbeeld gaat op dezelfde onbetwijfelbare wijze met dezelfde onderliggende bedoeling: Zekerheid geven aan het (individuele) bestaan.


Swaab onderschat nut en noodzaak van deze programmering. Hij zegt ”Jonge kinderen hebben nog geen geloof, maar het wordt er bij hen door de christelijke, islamitische of joodse ouders ingeprent in een vroege ontwikkelingsperiode waarin ze zonder enige vorm van discussie of twijfel alles voor waar aannemen wat van de ouders komt. Zo worden de religieuze ideeën van generatie op generatie overgedragen en vastgelegd in onze hersencircuits. Jammer, want je hoeft kinderen niet te indoctrineren met religie. Ze kunnen hun spiritualiteit ook uitstekend inzetten voor kunst, wetenschap, milieu, of simpelweg om anderen, minder bevoorrechte mensen, een plezierig leven te geven. Kinderen zouden niet moet leren wat ze moeten denken, maar hoe ze kritisch moeten denken, en in volwassenheid hun eigen levensbeschouwelijke keuzes moeten kunnen maken. Het per religie gescheiden onderwijs voor jonge kinderen is niet alleen funest voor zo’n kritische ontwikkeling, maar vergemakkelijkt bovendien een afwijzende houding ten opzichte van andere geloven.”


Hij maakt hier een denkfout. Als wetenschapper overschat hij de betekenis van het kritisch denken voor menswording, en onderschat hij de betekenis van programmering, laten we dat het ‘dogmatisch denken’ noemen voor menswording. Kritisch denken is vol twijfel en onzekerheden. Dogmatisch denken is kritiekloos en van absolute zekerheid. De werkelijkheid van de mens is een onmetelijke zee van prikkels. Zonder een dogmatische ordening in die zee aan te brengen zouden we niet kunnen overleven. Het traploop-circuit is een primitieve zekerheid in ons motorisch handelen. Een religie is een zekerheid van een ‘hogere orde’, maar verder vergelijkbaar met traplopen. Een geloof geeft het bestaan zekerheid. Een mens die gelooft in (zijn vaardigheid tot) traplopen of God schept zijn eigen handelingsruimte. De programmering van onze hersenen is dus geen kritische rationaliteit, het is een geloven. Onvoorwaardelijk, zonder disucssie accepteren dat het zo werkt, op basis waarvan we weer kunnen handelen.


Een opvoeding ‘zonder dogma’s’ en uitsluitend ‘kritisch leren denken’  is, zo vrees ik, desasstreus voor het welbevinden van het individu. Kinderen die niet geprogrammeerd worden, die niet gevoed worden met absolute zekerheden over gezin, cultuur, religie zullen ongelukkige kinderen worden. Programmering is nodig om een plaats te voelen. Pas als de plaats gegeven is kunnen we de plaats bevragen, kunnen we leren kritisch te zijn op ons dogmatisch denken. We moeten dus beiden doen: eerst kinderen hun plaats in de samenleving geven, en ze daarna het vermogen geven om die plaats te veranderen.


Wetenschappers, zoals Swaab, zijn getraind de werkelijkheid inclusief het geloof systematisch te bevragen. Dat is echter geen genetisch gegeven maar het resultaat van een proces van langdurige scholing, waarbij de regels van denken en taal etc etc worden doorgrond. Marx stelde geringschattend religie gelijk aan  ‘opium voor het volk’.  Ik denk dat we hier niet geringschattend over hoeven te doen. Zolang een volk arm en ongeschoold is, en moet vechten om te  overleven is religie een noodzakelijke bestaanszekerheid. Dat is de reden waarom mensen religieus zijn. Zodra een volk wordt geschoold en de welvaart wordt verdeeld, zoals de laatste decennia in Europa is gebeurd, worden traditionele religeuze dogma’s kritscher beschouwd. Dat zal de religie niet afschaffen, integendeel er zullen velen nieuwe (persoonlijke) religies voor terugkomen. Het kritische vermogen vernietigd geen dogma’s. Ze past ze aan!  Er komen andere zekerheden voor in de plaats. Want een mens(wording) in permanente onzekerheid is onmogelijk. Het gaat om het juiste evenwicht tussen kritisch en dogmatisch denken.

zondag 17 juli 2011

European Lessons of Belgium on administrative reform.

The long formation after the elections of July 2010 is not a problem specific to Belgium, but the result of an intrinsic inability of democracies to implement administrative reforms. This deplorable "state of Belgium" (words of Prime Minister Rutte of the Netherlands) can occur anywhere in the world and will increasingly occur because of the ongoing globalization. Globalization reinforces regional and global identities. These identities often conflict with a uniform national administration, so difficulties occur and the need for administrative reforms increases. But our democracies block such reforms. Our democracies are aimed at bringing about substantive policy compromises within a given solid, unchanging unity of governance and national identity. When instead (national) politicians are elected on a regional identity an impossible impasse is created because (even big) minorities can’t change the unit structure of the state. New elections solve nothing, because people vote more or less the same as before. A referendum will not solve anything. It reaffirms the political balance of power in a country, but does not solve the impasse. When it comes to administrative reform each democracy is a prisoner of itself.

How can we address this fundamental problem? Our democracies should be enriched by a new instrument which implement administrative reforms not by politics but by the citizens directly. My proposal: when a new group identity emerges or an existing identity is strengthened in such a way that it becomes more important than their national identity individual(!) people should express this by transforming their national passports to a passport of lower or higher scale corresponding to the new identity. This requires a new type of passport, a scalable passport. At the moment every Waal or Fleming  has a non-scalable Belgian passport. If your passport becomes scalable , every Belgian can choose, whether he persists on this Belgian passport or change it to a Flemish or Walloon passport; Some Belgians feel more at home in Europe than in Belgium, so their passports should scale up to an EU passport.

Like the normal passport, active and passive right to vote is linked to a scalable passport. Once one changes scale, the right to vote changes. Someone who chooses a Flemish passport votes directly on Flemish representatives, who constitutes a Flemish government. These people no longer vote the politicians of the federal parliament. May be a number of seats in the federal parliament  must be reserved for district representatives from Flanders and other regions. That number depends on the number of people that express an identity change by a different scale of state/passport. If there are many different identities scale change will eventually replace the uniform nationally administration by a range of cooperative governance between scaled states. The administrative institutions become flexible institutions because they should express the (ever-changing) preference of citizen’s identities. If all citizens use their freedom to determine the scale of their passport a template for the appropriate structure of administration is provided.

Of course in the beginning, when only a few individuals scale up/down their passport to their chosen identity, this will not affect current administrative relationships. When there is not yet an administration on the target scale, the old (source) states have a duty to citizens of the new states' to provide rights and obligations in the same manner as their own citizens. If the group of people on de target scale is big enough they will put forward their own candidate representatives, they will build their own administration and government.   The old state and the newly formed state will then have to negotiate tasks and task shifting. The big difference with the old democratic practice is that citizens of different state scales coexist together in the same territory. There are no civil wars or migrations needed (Balkans), they build a suitable government administrative as they see fit. Then reform proposals are negotiated between scales (and not within a scale). Each citizen can individually contribute to the foundation of a new state/identity by means of the scalable passport. Globalization predicts turbulent times. A scalable passport can create a word that is manageable and controllable.

March 2011