Er is ongetwijfeld veel aan te merken op de huidige
politicus: Gebrek aan idealen, gebrek aan leidersschap, gebrek aan
overtuigingskracht, gebrek aan visie. Maar de echte denkfout is om deze
gebreken aan de personen te koppelen in plaats van aan het systeem. Politici
zijn ook maar gewone mensen die de pech
hebben opgesloten te zitten in een systeem en dat niet meer bij onze samenleving aansluit. Overigens zien
veel politici zelf dat niet zo problematisch in. En diegene die hier wel een
probleem onderkenden (zoals Felix Rottenberg die nieuw bloed in de kamer bracht)
rekenden buiten de weerbarstigheid van het politieke systeem: je kunt nog zulke
goede politici naar voren schuiven, als het stelsel zelf niet veranderd dan zal
die politicus (uitzonderingen daargelaten) uiteindelijk weer aan de normen en
regels van het systeem conformeren. Het is geen structurele oplossing voor de
kloof tussen burger en bestuur.
Daarom zeg ik, als we politici willen krijgen die wel in staat zijn de kloof tussen burger
en bestuur te dichten dan is de zullen op de eerste plaats stelselwijzigingen
nodig zijn. Natuurlijk moet die stelselwijzigingen wel passend zijn. En dat
betekent in ons geval: een radicale hervorming van de bestuurlijke organisatie
van Nederland.
Neem het lokale bestuur: de gemeente. Iedereen die de
laatste decennia de voorstellen rondom de bestuurlijke organisatie van
Nederland heeft gevolgd, kent de analyse van de problematiek: Gemeenten hebben
beheer en uitvoering van beleid aan vele gesubsidieerde instellingen
overdragen. Het sturen op hoofdlijnen gaat moeizaam. Prestatie-afspraken
verzanden in nieuwe bureaucratie. De praktijk is dat er vele ‘koninkrijkjes’
zijn die met verve hun eigen budgettaire ruimte verdedigen.
Voor sommige taken zijn de gemeenten te klein geworden.
Daarom zijn de regionale samenwerkingsvormen met andere gemeenten enorm
gegroeid. Ook hier zegeviert de verkokering: geld en macht worden aan
functionele deelproblemen gekoppeld. Een integraal beleid en een integrale
afweging zijn bijna onmogelijk geworden.
De grote verschillen in inwonersaantallen van gemeenten
maken de zaak nog complexer. In grote steden is er een extra bestuurslaag
bijgekomen: het stadsdeel. Deze is sterk afhankelijk van de centrale stad. De
conclusie van de analyse: De macht is duizendvoudig versnipperd en bijna
onherkenbaar geworden. De bestuurlijke organisatie van Nederland is een
volstrekt ondoorzichtig pandemonium geworden.
Hoe zou een nieuw lokaal bestuur er moeten zien? Allereerst
het takenpakket van de gemeente: er hoort een samenhangend takenpakket, een
heldere bestuurlijke structuur met eigen beslissingsruimte (lees: een eigen
belastinggebied). Kerntaak van de nieuwe gemeente is de takencluster rondom de
mens: welzijn, zorg, onderwijs, hulpverlening, werk, veiligheid, kinderopvang
e.a. De mens is norm en maatstaf voor die nieuwe gemeente.
De sleutelwoorden van de reorganisatie van het lokale niveau
zijn functionele ontkokerering,
wijkgericht werken, en individueel maatwerk. Waar moet je dan aan denken:
bijvoorbeeld aan multifunctionele wijk of buurtteams aangestuurd door een
gemeentebestuur. Per buurt hoort een politieagent, welzijnswerker, een
leerplichtambtenaar, een zorgindicator, een jeugdhulpverlener, een gezinsvoogd
en wat al niet meer nodig is in de betreffende wijk samen in één gebouw te
zitten onder een directe leiding van een buurtmanager. Deze ambtenaren en
semi-ambtenaren overleggen dagelijks over het wel en wee van de buurt, ontwikkelen
gebaseerd op eigen ervaringen een samenhangend sociaal beeld tot op individueel
niveau. Deze teams vormen de decentrale eenheden die het gemeentelijke beleid
uitvoeren. Elke team heeft een eigen manager en budget en maximale
beleidsvrijheid op de specifieke problemen met zijn team op te lossen. Het
lijkt simpel, maar een dergelijk ‘functionele ontkokering’ vereist een complete
aardverschuiving in de lokale bestuurlijke organisatie.
Bij dit takenpakket hoort een gemeente die niet groter maar
ook niet kleiner is dan veertig- tot zestigduizend inwoners. De minimumomvang
is nodig om een redelijk potentieel van geschikte volksvertegenwoordigers te
kunnen voortbrengen. (zie hieronder).
Kijken we naar het bestuur zelf dan is er een dubbelslag te
maken. De eerste slag is vier jaar geleden gestart met de dualisering van het
lokale bestuur. De tweede slag is helaas
gestrand in de eerste kamer: de gekozen burgermeester. Dualisering zonder een gekozen burgermeester is
een gedrocht. Het is een onduidelijk systeem dat voor raadsleden (laat staan de
burger) nauwelijks te begrijpen is. In de Raad speelt het monisme nog steeds
een grote rol. De Raad stelt de kaders vast. Het gevolg:
begrotingsbehandelingen op hoofdlijnen die niemand bevredigen. Eeuwige
competentiekwesties. De partijen die zitting hebben in B&W binden zich aan
een collegeakkoord wat vele oude monistische reflexen oplevert. De
kaderstelling zou daarom uit het takenpakket van de Raad geschrapt moeten
worden zodat raadsleden explicieter volksvertegenwoordigers en daarmee
belangenbehartigers kunnen worden. Het uit te voeren collegeprogramma zal door
de gekozen burgermeester moeten worden opgesteld en is mede inzet van zijn
verkiezingen. Dat maakt de zaken helder.
Die dubbele stem van de burger: een voor de gekozen burgemeester
die natuurlijk zijn eigen team van wethouders behoort te kunnen samenstellen,
en een voor de volkvertegenwoordiging is van vitaal belang voor het dichten van
de kloof.
Momenteel is er grote onvrede bij de burgers over bestuur en
volksvertegenwoordiging. De onvrede zie je terug in de oprichting van vele
buurtgroepen, actiegroepen, bewonersplatforms en protestbewegingen die in lange
hoorzittingen en inspraaksessie bestuur en volksvertegenwoordiging op hun hand
proberen te krijgen. Niet zelden lopen ze stuk op de bureaucratische muren van
overheid en bestuur. In het nieuwe systeem zal de stem van de burger worden
opgepakt door de nieuwe volksvertegenwoordiger. Dat zal even wennen zijn. Er
zullen felle discussies tussen Raad en College ontstaan. Maar het is beter die
discussie in een gereguleerde bestuurlijke omgeving te hebben dan, zoals nu het
geval is, ‘buiten het bestuur’ om waarbij het wantrouwen van de burgers richting
bestuur alsmaar toeneemt.
Na enkele jaren dualisering in de praktijk zien we
voorzichtig dat Raadsleden weer iets van die rol op zich nemen. De besluitvorming
in de Raad, die vroeger meestal een rituele dans was wordt nu steeds
ongewisser. Wethouders worden sneller naar huis gestuurd. De Raad wordt ‘onberekenbaarder’.
Dat is de prijs die we moeten betalen
voor een ander belangrijk goed: betrokkenheid van kiezer bij het bestuur. Die
betrokkenheid komt direct tot uitdrukking in de standpunten die Raadsleden
verwoorden. Zij zullen meer de vertolkers worden van het burgerlijke verzet
tegen beleidsvoorstellen. Daarmee zal een belangrijk deel van het burgerlijk activisme, dat nu nauwelijks
bestuurlijk is ingekaderd, naar het raadsdebat terug worden gedirigeerd.
Burgers zullen weer het idee krijgen dat hun stem ook een bestuurlijke klank
krijgt. En zo hoort het ook.
Maar de keerzijde is ook duidelijk. B&W zullen onder het
regiem van dualisering steeds meer moeite krijgen beleidsvoorstellen door de
Raad te krijgen. Dat vraagt niet alleen om goede bestuurders maar tegenover de ‘onberekenbare’
Raad zal ook een Dagelijks Bestuur moeten staan dat als eenheid kan opereren, een
hecht team van bestuurders dat ook een eigen mandaat heeft. En precies dat
wordt gerealiseerd met het voorstel voor een gekozen burgermeester. De burger
krijgt twee stemmen, een voor de burgermeester en één voor de gemeenteraad. En
dat schept nieuwe verhoudingen in de lokale politiek en dicht de kloof tussen
burger en bestuur.